Nederland is klein maar heeft opvallend veel streektalen. Die dreigen snel te verdwijnen, suggereert nieuw onderzoek. Dat beeld is veel te somber, reageert taalwetenschapper Kristel Doreleijers in een artikel voor EW Podium.
‘De Nederlandse streektalen verdwijnen in rap tempo,’ zo kopte NRC recent. Aan de basis van het artikel ligt een onderzoek van hoogleraar Germaanse taalkunde Arjen Versloot, dat begin dit jaar werd gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift over taalvariatie Taal & Tongval.
Op basis van doorberekeningen van eerder afgenomen enquêtes met vragen over dialectgebruik in Nederland en Vlaanderen, concludeert hij dat het nulpunt onder de jongste lichting kinderen in zicht komt. Steeds minder ouders geven aan dat zij hun kinderen in de streektaal opvoeden. We stevenen daarmee af op een heuse streektaaldood.
Uiteindelijk zullen grofweg vier ‘smaken’ overblijven: Randstad-Nederlands, ‘Vlaamse’ tussentaal, Fries en Limburgs. Een somber beeld voor de liefhebber. Maar is er echt sprake van een onomkeerbare neergang, of zijn de streektalen wellicht toch niet volledig uitgebloeid?
Kristel Doreleijers (1993) studeerde Nederlandse taal en cultuur en taalwetenschappen aan de Universiteit Utrecht. Op dit moment werkt zij als promovenda taalkunde bij Tilburg University en het Meertens Instituut in Amsterdam. In haar project onderzoekt ze taalvariatie en taalverandering in het Nederlands en de Noord-Brabantse dialecten.
Dit is een artikel voor EW Podium. Daarop publiceert de redactie van EW elke week meerdere artikelen van jonge schrijvers, die vanuit hun eigen onderzoek, expertise of werkervaring willen bijdragen aan het publieke debat.
Streektalen delven het onderspit
De cijfers van Versloot laten inderdaad een duidelijke trend zien. Het gerapporteerde streektaalgebruik neemt, behalve voor Friesland en Limburg, in alle regio’s aanzienlijk af. Wie de trend doortrekt, kan niet anders dan concluderen dat de streektalen er inderdaad niet al te best voorstaan. Een heel nieuwe gedachte is dat niet, want ook in veel eerdere onderzoeken werd al gesproken over deze taalverschuiving, maar de grafische weergave van al die verschillende onderzoeken samen spreekt hier boekdelen.
Omdat steeds meer ouders ervoor kiezen hun kinderen in het Nederlands op te voeden, en Nederlands ook de taal is die in het onderwijs en de media dominant is, delven de streektalen het onderspit. Dat zijn immers typisch de talen die jongeren van huis uit meekrijgen. Als ze het dialect dáár al niet meer spreken, waar dan nog wel?
Toch zijn er ook onderzoeken (zoals dit van Frans Hinskens en dit van Jos Swanenberg, Marjo van Koppen en ondergetekende) die het sombere beeld nuanceren, of zelfs opfleuren (nota bene in dezelfde editie van Taal & Tongval). Die krijgen helaas minder aandacht in het publieke debat, en dat is zonde. Want een verdwijnende traditionele streektaal maakt heus niet altijd plaats voor een op de Randstad gebaseerde vorm van het Nederlands. De taalrealiteit heeft een rijker smakenpalet.
Taal verandert voortdurend
Want als we de metafoor doortrekken, dan kan het nog wel eens heel moeilijk worden om de vier smaken te proeven binnen het almaar veelzijdiger wordende taallandschap. Taal is constant in beweging. Dat kan ook niet anders gezien de voortdurende maatschappelijke veranderingen. Globalisering, mobiliteit, migratie en de opkomst van nieuwe communicatiemogelijkheden zijn de factoren die vaak in verband worden gebracht met variatie en verandering in taalgebruik, niet alleen vandaag de dag maar ook in de geschiedenis.
Waar mensen met elkaar in contact komen, komen ook talen samen en nemen ze kenmerken van elkaar over. Dat maakt dat het Nederlands nu anders is dan het Nederlands van alle eeuwen (of zelfs decennia) hiervoor. En voor de streektalen geldt dat evenzeer. Ook die zijn verweven in deze dynamische sociale realiteit, met de nodige implicaties voor taalonderzoekers en de toekomst: de traditionele dialectologie is niet meer van deze tijd.
‘Nieuwe’ streektaal als identiteitsmarkeerder
In het hedendaagse taallandschap maken de traditionele streektalen als het ware plaats voor nieuwe variëteiten. Die worden ook door de jongere generaties gesproken en bevatten zowel kenmerken van het traditionele, lokale – typisch ‘dorpse’ – dialect als van het Standaardnederlands, en daarnaast nog andere talen (denk aan Engels en straattaal). Het verschil met vroeger is dat jongeren streektaal vooral oppikken buitenshuis (met vrienden, via artiesten en online).
Als we kijken naar het taalgebruik van jongeren in geluidsopnamen en op sociale media, in dit geval voor de provincie Noord-Brabant, dan zien we dat die natuurlijke data juist heel veel variatie laten zien, en dat er niet zomaar sprake is van een rechtlijnige verschuiving naar de standaardtaal. Dat jongeren zo anders omgaan met regionale taal, wordt waarschijnlijk zowel veroorzaakt door een incomplete verwerving van de traditionele streektaal (niet als eerste taal) als door de behoefte om een regionale of lokale identiteit uit te dragen.
Door bepaalde kenmerken die ze beschouwen als ‘typisch streektalig’ (van accent tot woordenschat en grammatica) extra in te zetten, zelfs waar oudere generaties dat niet zouden doen, kunnen ze als het ware zeggen: ik kom uit de regio en ik identificeer me met de regio en de mensen die er wonen.
Van ‘oubollige’ taal van opa en oma naar moderne regionale spreekstijl
Nu terug naar de keuken, waar naast de vier primaire smaken zoet, zuur, bitter en zout, later ook umami aan het rijtje basissmaken werd toegevoegd. Een smaakversterker. Dat is een bruikbare beeldspraak voor de hedendaagse situatie van de streektalen. Bij het Brabants zien we in de praktijk, naast de neerwaartse spiraal die Versloot signaleert, ook opwaartse bewegingen. De kans is groot dat dit ook opgaat voor andere ‘gedoemde’ streektalen. Misschien functioneert streektaal in de toekomst inderdaad niet langer als thuis- en moedertaal, maar wel als stijlmiddel.
Lees ook deze column van Liesbeth Wytzes: Er is niets mis met foutloos taalgebruik
De ‘nieuwe’ streektaal breekt met het oubollige imago en komt in vele vormen, juist omdat de sprekers die taal flexibel inzetten. Afhankelijk van de context kan de hedendaagse streektaalgebruiker meer een gelegenheidsgebruiker zijn en het gebruik van de regionale taal naar eigen inzicht versterken of juist wat ‘flauwer’ maken. Zo maakt de streektaal die jongeren vooral kennen als de taal van opa en oma plaats voor een heel eigen spreekstijl die past bij de moderne communicatiebehoeften. En dat geeft de toekomst van streektalen in Nederland toch een veel positievere bijsmaak dan het beeld dat tot nu toe in de media is geschetst.
Wil jij een reactie geven op dit artikel? Discussieer mee! Stuur een reactie van minimaal 200 woorden naar [email protected]. Inhoudelijke reacties die voldoen aan de algemene fatsoensnormen worden geplaatst onder dit bericht. Zie voorwaarden.